
Foto: Henk Groenevelt
Zwervend over het verzonken spoor
– zocht ’r als kind naar fossielen in kool –
zijn de immens zwarte bergen
als rotte kiezen getrokken
de gaten met groen opgevuld,
landschap kan afkomst niet verloochenen
onverholen ruik ik de kool
het is de geur die in m’n geheugen
vastgeklonken zit, van de denderende
volgestouwde spoorwagons
van vader die dagelijks van
de Hendrik thuiskwam
van de kolenkit die winters lang
gitzwart stof produceerde
het spoor ijzers loopt dood
bij m’n ouderlijke huis
waar ik vader zie staan
de mouwen opgestroopt
z’n huid één zwarte gloed
‘wat ben je laat,’ roept hij
maar als ik goed kijk
staat daar niet m’n vader
– daarvoor ben ik veel te laat –
al jaren ligt-ie ondergronds beknelt.
Beoordeling Turing Gedichtenwedstrijd 2015: ‘Het gedicht heeft een sterke cadans. Ook de toon is goed: de spanning tussen frivool ritme en duistere inhoud beklijft.’