Wederom is het op de gemiddelde camping treurigheid troef. Wit glimmende caravans glinsteren in de zon, en om dit effect te verkrijgen zijn de bezitters steevast in de weer. Met hogedrukreinigers, slangen of emmers water reinigen de ‘Jannen’ en ‘Pieten’ hun trotse bezit. Binnen gaan de ‘Beppen’ en ‘Miepen’ samen met hun kruimeldieven stevig tekeer. En als beiden hun dagelijkse ochtendritueel afsluiten, komt zij met een dienblad met daarop twee kopjes (met schotel) vers geurende koffie naar buiten gestapt en nemen ze plaats aan het riante tuinameublement dat voor hun stulp is uitgestald.
In het buitenland pik je ze er moeiteloos tussenuit. Onverdroten zetten ze hun Hollandse rituelen voort. Als we na een vermoeiende autorit – met buitensporig veel zwiepende caravans en levensgevaarlijke inhaalmanoeuvres met die ondingen – op een camping arriveren, hoeven we geen blik op de kentekenplaten te werpen om ons ervan te vergewissen dat we niet met onze tent naast een Nederlander gaan staan. Een grotere ramp kun je ons niet aandoen. Wat is er erger aan te horen: hoe comfortabel hun nieuwe caravan ten opzichte van hun vorige is en hoe subliem de onlangs aangeschafte krachtpatser rijdt die ervoor aangekoppeld zit.
Leve het statussymbool der Nederlanden! Waar zijn de campings zonder caravans en campers gebleven?