Ik loop bij de bakker binnen en bestel een halfje volkoren.
‘Moet je kijken wat een rommel,’ zegt het stevige bakkersmeisje en wijst naar buiten naar de overkant.
Ik zie nergens rotzooi liggen, en vraag haar wat ze bedoelt?
‘Ja, kijk daar aan de overkant,’ en wijst naar de slagerij tegenover.
Ik zie ook geen afgekeurd vlees liggen.
‘Ik weet niet wat je bedoelt, hoor,’ antwoord ik enigszins geïrriteerd.
‘Die Turken, bedoel ik.’ Ik kijk nog eens en zie drie Marokkaanse mannen in de slagerij staan.
‘Zeg, niet zo racistisch graag. Wat is er mis met hen?’
De Hollandse slager is ermee opgehouden. Een Marokkaan heeft de slagerszaak overgenomen. Dit gebeurt steeds vaker. De Hollandse middenstand houdt het in mijn buurt niet langer vol. De concurrentie van supermarkten en allochtone winkeliers is moordend. In elke lege winkel komt een allochtone middenstander.
‘Die slager is met de noorderzon vertrokken, zonder iets tegen ons te zeggen,’ zegt ze gepikeerd. ‘Zat er wel in, hij verkocht de laatste tijd alleen nog maar vlees uit de diepvries. Dat kun je niet maken! Ik verkoop toch ook geen diepvries brood… Mijn broodjes zijn knisperend vers!’ en terwijl ze dit zegt, neemt ze een broodje in haar forse hand. ‘Hoor maar.’
Het tijgerbolletje bezwijkt knarsend.
Vandaag besluit ik nooit meer naar die bakkerij te gaan. Voortaan loop ik een straat verder voor mijn dagelijks brood.