Er staat een frisse oosterwind, maar hier op een bankje in het Oosterpark zit ik uit de wind en in de zon. Roos, mijn hond, ligt geduldig uitgestrekt voor mijn voeten.
Plotsklaps landt er in de boom vlak naast ons een papegaai. Zijn verendek is felgekleurd rood, geel en blauw, en hij heeft een kromme, bijna witte snavel. Voorzichtig haal ik mijn telefoon tevoorschijn om hem op de gevoelige plaat vast te leggen. Een papegaai heb ik hier niet eerder gezien, maar ik sta nergens meer van te kijken. Door de jaren heen heeft het park een rijke menagerie aan fauna voortgebracht. Wat de mens hier niet al de vrijheid geeft: het schattige waterschildpadje dat in het aquarium blijft doorgroeien en ten slotte in de vijver belandt, of de vogel die een open raam ziet en daarbij een eigenaar heeft die de kooi vergat af te sluiten. Of het konijn dat net voor de kerstmaaltijd weet te ontsnappen en hier vrolijk met de wijfies aan de haal gaat.
Ondertussen komt er een paar op leeftijd aangelopen. Met trotse blik duwt grootmoeder een kinderwagen voort. Het kind dat erin zit, is wat groot uitgevallen. Zijn mond, wangen en handen zitten onder de rode kleurstof van een lolly.
Ze stoppen vlak voor me en het stel wijst naar de felgekleurde verenpracht.
‘Sandertje, kijk eens wat een mooie vogel.’
‘Beest stinkt,’ komt het plompverloren uit zijn mond rollen.
‘Zeg kuttekop,’ klinkt het ad rem vanuit de boom.
De fiere blik is van grootmoeders gezicht verdwenen, en met rood aangelopen wangen maakt het paar zich snel uit de voeten.
Roos staat de papegaai dom aan te kijken. Ze houdt haar kop scheef en kijkt de papegaai recht in de ogen aan. Een pratende vogel? Uit onzekerheid slaat ze aan.
‘Hou je snavel,’ krijst de papegaai.
Ik schiet in de lach. Dit heeft deze papegaai van zijn eigenaar vast vaak te horen gekregen. Repeterende papegaaien zijn uitermate irritant. Vooral als ze overal commentaar op leveren. Deze papegaai heeft ongetwijfeld vaak zijn snavel moeten houden, en wellicht is dat de reden dat hij voor zijn vrijheid heeft gekozen.
Maar Roos weet niet van wijken, blaft vrolijk door.
De papegaai gelooft het verder wel. Hij fladdert op en vliegt een beetje klunzig weg, duidelijk niet gewend te vliegen.
Ik sta op en we lopen door. Het Oosterpark is een papegaai rijker.
Even later kom ik een vrouw met een rollator tegen. Op het mandje voorop zit een kraai. Hij tikt voortdurend met zijn snavel tegen een linnen tas.
‘Kaf, hou toch ’ns op, ik heb nu niks bij me. Ik moet nog naar de slager,’ zegt de vrouw.
De kraai kijkt haar met z’n zwarte kraaloogjes niet-begrijpend aan. Opnieuw gaat hij met z’n snavel tekeer.
‘Kijk toch uit Kaf, verdorie, je maakt m’n hele tas stuk…’
‘Hij heeft vreselijke honger mevrouw.’
Kaf wordt steeds ongeduldiger, en Roos slaat weer aan, maar Kaf is hier totaal niet van onder de indruk: als Woody Woodpecker gaat hij vrolijk door.
‘Het is wel echt uw vriendje, hij weet écht niet van wijken.’
‘Het is echte liefde, meneer… Hij komt iedere dag bij me op het balkon, ik woon vlak bij het park, en dan krijgt Kaf van mij wat tartaar. Daar is-ie dol op. Maar nu heeft-ie me hier in het park zien lopen, en gaat-ie niet meer weg, zonder een stukkie vlees… Gek beest.’
‘Misschien gaat-ie wel met u mee naar de slager?’
‘Tja, Kaf is er gek genoeg voor. Nou ik ga maar ’ns wat tartaar voor ’m halen. Meneer wordt nu wel erg ongeduldig.’
We nemen afscheid, en zij schuifelt met haar rollator met Kaf als bestuurder voorop. Het zou me niets verbazen als die maffe vogel gewoon meegaat naar de slager.
Verschenen in Metro, 21 april 2015.
Verschenen in ‘Dwars door de Buurt’, nummer 184, 19 februari 2016, en Oost-online.