Vliegenplaag

Het voelt klammig aan in de kelder waar ze Albert Fijn hebben weggestopt. Albert zit aan zijn bureau, vouwt Het Parool dicht en staat op. Zijn achternaam past helemaal niet bij zijn postuur dat lang en fors is. Al bukkend omzeilt hij de vuilgele plakstrippen die aan het plafond hangen, vol met dode vliegen, en als een eend waggelt hij naar de vliegenmepper die op de oude buizenradio ligt en slaat een vlieg dood. Hij bukt, tilt het aan zijn vleugel op en loopt ermee naar zijn bureau. Daar staat een blikje gevuld met vliegen en in drie andere blikjes, keurig naar onderdeel gesorteerd: vleugeltjes, pootjes en lijfjes. Albert stopt de vlieg bij de gave exemplaren.
Op de linkerhoek van zijn bureau staat een zwartglimmende Adler 15; aan de andere kant een IBM-computer waarvan de stekker los achter het bureau hangt. Van meneer Knijp, zijn chef, moet hij de verzamelde enquêtegegevens in de computer invoeren, maar Albert begrijpt niets van dat apparaat en blijft stoïcijns zijn Adler gebruiken.
Steltloper, de portier, komt de kelderruimte binnen lopen. ‘Morgen meneer Fijn.’
‘Ha die Steltloper, wat mag ’t zijn?’
‘Tja, hoe moet ik ’t zeggen… Meneer Knijp heeft mij bevolen om… nou ja, om de typemachine bij u weg te halen.’
‘Wat zeg u me nou? De Adler weghalen. Is Knijp nou helemaal besodemieterd. Over m’n dooie lijk nooit niet. Is-ie nou helemaal mesjokke. De Adler blijft híér. Ga hem dat maar vertellen.’
‘Ik zal ’t tegen ’m zeggen,’ stamelt Steltloper die bang voor Albert is, want hij weet dat Fijn vrij abrupt tot een woedeuitbarsting kan komen.

De volgende ochtend komt Albert met zijn fiets door de voordeur naar binnen. Aan zijn stuur hangen twee versleten plastic zakken en een kluwen elastiekjes. Beneden duwt hij de deur open en valt zijn blik direct op zijn bureau. Het stoffige vierkant markeert de plek, en treedt op als stille getuige voor de verdwenen Adler. Zijn gezicht trekt wit weg. Hij werpt zijn fiets tegen de muur en stormt de trappen op. Op de eerste verdieping gooit hij de deur van Knijp open en ziet de Adler staan.
‘Waar is meneer Knijp?’ vraagt hij aan de geschrokken mejuffrouw Uittenbogaard.
‘Die is even naar personeelszaken. Maar wat scheelt er met u?’
Albert richt zijn wijsvinger op de Adler. ‘Dat is… is de mijne.’ Hij struikelt over zijn eigen woorden. ‘Ik kom ’m terughalen. Wat zal je me nou hebben, ik werk al jaren met hem. Nou moet-ie zomaar wijken voor dat duivelse apparaat,’ zegt hij wijzend naar haar computer.
Even glijdt haar blik langs Fijn in de richting van de deuropening waar Knijp op de gang stiekem staat mee te luisteren. Met een geile blik staart Knijp naar haar blote benen en probeert een glimp van haar kruis op te vangen. Verlegen kruist ze haar benen en kijkt op naar Fijn die op het bureau af loopt en de Adler optilt.
‘Zou u dat nou wel doen?’
‘Kan me niet schelen wat-ie vindt, de Adler is van mij en blijft bij mij. Ik ben ’r zeer aan gehecht. Zeg dat maar tegen Knijp.’ Met de Adler tegen zijn buik gedrukt, draait hij zich om en loopt de kamer uit. Op de gang stuit hij op Knijp.
‘Zeg kerel, waar ga jij heen met die typemachine? Je dacht toch niet dat ik dát goed zou vinden?’ Op zijn gezicht verschijnt een valse glimlach.
‘Maar meneer Knijp, het is al jaren míjn Adler. Ik olie hem geregeld, hij staat goed in het vet en kan nog jaren mee. Als u nou opzij gaat dan kan ik er langs.’
‘Die vlieger gaat mooi niet op, Fijn. Zet hem maar mooi terug op mijn bureau. Hij blijft híér en jíj gaat vanaf nu de enquêtes in de computer invoeren. Mejuffrouw Uittenbogaard heeft je nou wel vaak genoeg uitleg gegeven hoe die computer werkt.’ Hij werpt een schalkse blik naar zijn secretaresse die daarop lief naar hem glimlacht, rode koontjes krijgt en zich omdraait naar haar beeldscherm.
‘Nou Fijn, komt er nog wat van?’
Schoorvoetend zet Albert de Adler terug en maakt met zijn wijsvinger een kruis op de afgebeelde adelaar die zich recht onder de merknaam bevindt. ‘Dit zal ik u nooit vergeven,’ zegt hij giftig, en hij loopt met fikse stappen de kamer uit.
‘Fijn, trek het je toch niet zo aan, kerel. Het is maar een typemachine, een hoopje oudijzer, meer niet.’
In de kelder sjort hij de tassen van zijn fietsstuur, zet ze op het bureau en vist Het Parool, een trommeltje brood, rolletjes vliegenvangerpapier, een stapel geluidsbanden, enkele sigarenblikjes, een schroevendraaier en een hamer op. Bedroefd kijkt hij naar de kale plek waar zíjn Adler pronkte. Uit het blikje neemt hij een sigaar en steekt hem aan. Zijn blik richt hij op de volle vliegenvangers. ‘Die hebben hun langste tijd wel gehad,’ mompelt hij in zichzelf. Een voor een vervangt hij ze. Even later ligt de vloer bezaaid met plakstrippen. De meeste vliegen zijn blijven zitten, enkele liggen er onttakeld bij. Hij stopt de plakstrippen in een doos, en verzamelt de losliggende vliegen als een kind dat schelpen van het strand raapt en meeneemt naar huis om ze doelloos in een potje te bewaren. Dan zet hij de doos in de archiefkast waar meer van dat soort dozen staan. Genoegzaam lacht hij in zichzelf.
Er vliegen nogal wat vliegen rond in de kelder. Met een krant drijft hij ze naar de deuropening. Normaal gesproken heeft hij de metalen deur altijd gesloten maar nu laat hij die wijdopen staan, ondanks dat hij daardoor in de tocht moet zitten.
‘Meneer Knijp, valt het u ook op dat er ineens zo veel vliegen rondzwermen,’ merkt mejuffrouw Uittenbogaard op.
‘Ja, nou u het zegt, het zijn er inderdaad veel. Waar komen die zo plots vandaan?’
Ze schudt haar hoofd. ‘Nou wacht eens, ik herinner me dat meneer Fijn in de kelder altijd zo veel last van vliegen heeft. Hij heeft daar van die vangstrippen hangen. Af en toe krijg ik van hem de aankoopbonnetjes.’
‘Krijgt hij die van óns vergoed dan?’
‘Ja meneer Knijp, u zet daar altijd uw handtekening voor.’
‘Mooi, dat is dan vanaf nú afgelopen. Hij mag niets meer declareren. Ben al goedschiks genoeg voor die kerel geweest.’
‘Trouwens, meneer Knijp, nog iets heel anders: er zitten bij de door meneer Fijn ingetypte enquêtegegevens soms rare antwoorden bij.’ Haar stem klinkt verlegen.
‘Rare antwoorden, wat zegt u me nou.’
Ze tuurt op haar beeldscherm. ‘Ja nou, dit heb ik net ingevoerd, d’r staat achter de leeftijd van de geïnterviewde vrouw…Vindt u mij nog aantrekkelijk?’
‘Wat flikt die kerel me nou?’
‘Ja en hier nog erger.’ Ze pakt het getypte A4-tje erbij. ‘Hier staat: ik draag zelden een slip onder m’n rok, windt dat u niet vreselijk op?’
Knijp komt naast haar staan en legt zijn hand op haar schouder. Ondertussen werpt hij een sluikse blik in haar decolleté en helt met zijn gezicht iets naar haar toe. ‘Is die vent helemaal gek geworden. Het is afgelopen met hem, ik heb er schoon genoeg van.’ Met een roodaangelopen hoofd verlaat hij de kamer.

Aan het eind van de middag komt de directeur bij mejuffrouw Uittenbogaard binnen lopen. Hij vraagt of Knijp al naar huis is?
‘Nee hoor meneer Van Schaik, dan was hij hier nog wel teruggeweest.’ Ze kijkt op de klok die boven de deur hangt. ‘Ik weet eigenlijk niet waar hij is, naar meneer Fijn ging hij, maar dat was rond een uur of drie. Daar zal hij toch zeker niet meer zijn, maar ik loop wel eventjes voor u naar beneden.’
Met moeite duwt ze de zware deur open en slaakt een ijzingwekkende kreet. Haar lichaam schokt, ze brengt haar hand voor haar mond en onderdrukt het braken. Voor haar ligt meneer Knijp, languit, ingesponnen met touwen, rolletjes vliegenvangers en meters geluidsband. Als een cadeautje ingepakt, getapet en bestrooit met vliegenlijkjes. Haastig kijkt ze rond. Meneer Fijn is nergens te bekennen. Ze gilt opnieuw. Steltloper komt samen met Gerda Buisman, de koffiedame, binnen gerend. Verschrikt kijken ze naar Knijp en dan naar de lijkbleke mejuffrouw Uittenbogaard.
Steltloper loopt op Knijp af, bukt, voelt aan zijn pols en schudt zijn hoofd. ‘We zijn helaas te laat.’
‘O mijn god, meneer Knijp is toch niet dood?’ Ze voelt haar benen slap worden en zoekt steun bij het bureau.
‘Ik zag meneer Fijn wel al om halfvier weggaan. Ik zei nog tegen ’m: wat bent u vroeg vandaag, maar hij keek me verwilderd aan, zei niks en liep met zijn fiets snel naar buiten. Tja, ik dacht ’r verder niet over na; ik heb ’m altijd al zo’n vreemde snuiter gevonden,’ zegt Steltloper.
‘Maar meneer Steltloper, u denkt toch zeker niet dat híj dit gedaan heeft?’ stamelt mejuffrouw Uittenbogaard.
‘Tja, wie anders zou dit gedaan kunnen hebben. Die gekke Fijn met z’n rare obsessies, en dat beperkt zich niet alleen tot vliegen, hij is toch de enige die hier tot zoiets in staat is.’

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Twitter-afbeelding

Je reageert onder je Twitter account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.