De zon schijnt fel. De hitte van de vorige dag hangt nog in het huis. Ik loop de tuin in, maar daar is het nog heter. Op tweehoog aan de overkant blaft een hond. Elke keer als de hond een kat ziet, blaft hij de longen uit zijn lijf. Het lijkt er op alsof zijn leven ervan afhangt. Elke dag hetzelfde treurige tafereel. Steeds weer katten die hij moet verdrijven. Wat een vermoeiende levenstaak heeft hij op zijn schouders genomen. Helaas trekt de doorgewinterde huiskat zich niets van deze grote herdershond aan. Die bevindt zich toch veilig achter tralies ergens ver boven hen.
De hond, Sultan noemen ze hem, zit opgesloten op een balkonnetje van één bij vier meter vanwaar hij dagelijks zicht heeft op de tuinen in het omsloten huizenblok. Met uitzondering van de twee keer per dag dat hij het balkon mag verlaten voor een ‘blokje om’ het huizenblok waar hij zijn dagelijkse drol ergens pontificaal midden op de stoep kan deponeren. Het enige vertier voor de hond vormen de stuk of twintig katten die het blok rijk is. Elke keer trapt Sultan er in. Zijn balkonnetje verdedigt hij met man en macht; er zou toch eens een kat bij hem op het balkon komen… Zelfs met deze hitte houdt Sultan het niet voor gezien.