Evelien zit als een sfinx op tafel. Bedaard volgen haar ogen de handbewegingen van haar baas die bedachtzaam de vakjes met letters opvult. Ze is oud en slaapt grote delen van de dag. Maar het geluid van de televisie heeft haar wakker gemaakt. De baas kijkt op en aait haar over de kop. Dan drukt ze haar kont de lucht in, rekt zich uit en gaat midden voor het beeld staan. Demonstratief drukt de baas op de afstandsbediening en sluit daarmee het beeld, staat op en loopt naar de keuken. Met een souplesse die niet echt meer bij haar leeftijd past, springt ze via de stoel op de grond en gaat achter hem aan. Uit de koelkast pakt hij een blikje en schuift de vleesbrokjes in het voederbakje. Traag likt ze aan de gelei.
Even later ligt ze languit op de bank en droomt van de tijd dat ze jong was. Van haar dagelijkse sprong naar de fel gekleurde parkietjes die in een kooitje aan het plafond hangen. De vogeltjes zijn voor de kleine Evelien te hoog opgehangen, maar ze heeft daar een oplossing op gevonden. Wanneer de baas onder de kooi loopt dan springt ze op diens schouders als tussenstation om direct door te springen. Hangend aan de kooi zit ze dan met haar kop voor de parkieten. Helaas is dat elke keer de laatste fase. Aan het verorberen van de prooi is ze nooit toegekomen. Steeds is de baas zo unfair geweest om haar van die verse lekkernijen weg te halen.
Toch is het Evelien, toen ze wat ouder was, een keer gelukt het gekleurde beestje te strikken. Op een zonnige zomerse ochtend geeft de baas de beide vogeltjes vers water en wat droogvoer. Voer dat Evelien overigens niet te pruimen vindt. Ooit heeft Evelien het blik met vogelenvoer van de kast gegooid. Het droge zaad verspreidde zich over de keukenvloer. Tandenknarsend vroeg ze zich af wat die vogels daarin zagen.
De baas klimt ervoor op een stoel en verwijdert aan beide kanten van de kooi de glazen ruitjes. Hij geeft de vogeltjes zaad en vers water maar vergeet het glas terug te plaatsen. Evelien ziet dat, en wacht geduldig af totdat de baas de kamer uit is. Inmiddels is Evelien leniger en is de hoogte van de kooi geen probleem meer. Ze springt op de kast en schat de overgebleven afstand tussen de kast en de kooi goed in. De te overbruggen afstand is volgens haar zes keer haar lengte. Nog even nameten en dan hangt ze aan de onderkant van de kooi. Ze trekt zichzelf op en loert door het openstaande gat naar binnen. De beide vogeltjes schrikken zich wezenloos. De parkietjes fladderen als kippen zonder kop rond. Evelien wacht rustig af, ze heeft de tijd. Dan ziet één parkiet de opening aan de andere kant en vliegt nietsvermoedend de kamer in. Evelien laat zich op de grond vallen en wacht af. De gele parkiet vliegt door de kamer. Zoevend scheert hij langs de opengesperde bek van Evelien, dan tegen het raam en valt bewusteloos voor haar poten. Maar dan gaat de kamerdeur open en verschijnt de baas in de deuropening. Hij is op het kabaal afgekomen en ziet Evelien met de gele parkiet in haar bek. De baas stormt op haar af en ze laat van schrik het vogeltje los, dat fladderend doorhuppelt.
Evelien opent haar ogen en voelt de pijn van haar versleten gewrichten. De baas zit weer aan tafel, zijn vulpen krast over het papier. Traag zakken Eveliens oogleden weer dicht.
Het heeft zwaar gesneeuwd. Eveliens dagelijkse sprong op het verandahek krijgt daardoor een fatale wending: ze glijdt uit en met een fikse klap komt ze drie etages lager op een stapel hout terecht. Met een vlijmscherpe stekende pijn sleept ze haar manke achterlijf door de sneeuw met zich mee naar een beschut plekje achter in de tuin. Zeker een halve dag zit ze daar in angst voordat de baas haar heeft gevonden. Hij stopt haar in een kartonnen doos en loopt door een vreemd huis, de straat op. De angst slaat opnieuw toe. Door een spleet in de doos ziet Evelien mensen wurmend langs zich heen gaan; gele machines glijden aan haar voorbij; gekleurde blokkendozen bewegen zich kriskras door elkander. Het lawaai hoopt zich op. Evelien kijkt op naar de baas maar die loopt ongestoord door de chaos heen. Ze verlangt naar de bank in de voorkamer, naar de rust in huis. Dit is haar alles teveel.
Ineens is de baas ergens naar binnengestapt en is op een van de stoelen gaan zitten. Evelien ziet andere poezen, eveneens in dozen opgesloten. In de hoek van het vertrek een praatjesmaker in een kooi; fel gekleurd en een hoop kapsones. Op nog geen meter van haar vandaan staat een viervoetig kolos flink te kwijlen. Evelien herkent het beest, zij ziet ze dagelijks vanuit de vensterbank op straat lopen. Meestal zitten die vast aan een stuk draad, maar deze loopt vrij rond.
Opeens schrikt Evelien. Het grote oerlelijke beest staat met zijn kop boven de doos en gromt. Evelien blaast venijnig en maakt zich groot, maar het beest begint alleen maar meer te kwijlen. Gelukkig grijpt de baas in.
Dan tilt de baas de doos op en loopt naar een ander vertrek. Een man in een wit pak haalt Evelien uit haar beschermde behuizing. De doodsangst slaat toe, ineengekrompen met haar staart tussen haar poten zit ze op de behandeltafel. De penetrante geur van lysol slaat haar nagenoeg lam. Waar is ze in godsnaam terechtgekomen? Ze trilt over haar lichaam. De man in het wit betast haar overal en schijnt met fel licht in haar ogen. Dit voelt als het einde. Evelien weet het nu zeker: zij zal snel sterven.