Ze heeft in haar rolstoel moeite met de helling; haar armspieren werken op volle kracht. Een geblokte deken camoufleert deels haar ontbrekende onderbenen. In haar schoot ligt een handtasje. Wat is ze weerloos. Zou ik haar even de helling opduwen of zou ze mijn hulp afslaan? Blinden willen in de regel ook nooit bij het oversteken geholpen worden.
‘Zal ik u een duwtje geven?’ Ik grijp de beide handvatten vast en zet me schrap.
Ze kijkt me argwanend aan, grijpt haar tasje beet en omklemt het angstvallig. Ze is zeker bang dat ik haar van haar geld beroof. Dit maakt ze vast nooit mee.
Met gierende sirenes scheurt er een politiewagen voorbij.
‘To hell met de terroristen,’ roept ze de sheriffs na.
‘Het is vreselijk wat ze hebben gedaan,’ antwoord ik.
‘Ik wou dat ik toen in de Twin Towers zat. Ik had m’n miserabele leven graag met een ander willen ruilen,’ zegt ze triest.
Wat moet ik daarop zeggen?
‘God zegende me niet, en zo ook niet die zevenenveertighonderd doden daar aan de Oostkust.’
‘Dat is waar, maar we moeten toch nog ergens in de mensheid geloven?’
Ze schudt haar hoofd. ‘To hell met de God bless America stuff.’
Inmiddels zijn we boven aan de helling gekomen en neem ik afscheid van haar.
‘Je bent een goeie jongen, pas op jezelf.’ Ze plaatst haar handen op de wielen en zet zichzelf in beweging. Wat een geweldige vrouw.
Los Angeles, oktober 2001.